. . . Professionals Kennisdossier Geweld in Jeugdzorg Module 1 kennisdossier

Module 1

Wat is er gebeurd?

Wat lees je in deze module?

Kinderen kunnen uit huis geplaatst worden als het thuis niet veilig is. In sommige gevallen komen deze kinderen terecht in een situatie die nóg onveiliger is. Commissie De Winter heeft onderzoek gedaan naar geweld in de jeugdzorg tussen 1945 en 2019. Het gaat om fysiek, psychisch en seksueel geweld. In deze module lees je hoeveel kinderen uit huis geplaatst zijn, en hoeveel daarvan geweld hebben meegemaakt bij jeugdzorg. De onderzoekers hebben deze informatie uit verschillende bronnen gehaald, waaronder een meldpunt en bevolkingsonderzoek. 

De keuken van de Zusters van de goede herder, waar de aardappelen in de vroege morgen werden gepit en geschild en de kinderen zo nu en dan leerden stamppotten te bereiden. (© Katholiek Documentatie Centrum, Nijmegen/Oriëntatiecentrum voor Kerkelijke Roeping)

Op alle plekken en in alle periodes is geweld gemeld door slachtoffers. Vormen van geweld konden wel verschillen tussen vormen van jeugdzorg. In jeugdgevangenissen waren andere vormen van geweld meer aanwezig dan in bijvoorbeeld pleeggezinnen. In deze module lees je meer over deze verschillen tussen 7 vormen van jeugdzorg. Vaak werd ook de uithuisplaatsing zelf als geweld ervaren.

In de documentaire ‘Blijvend Vertellen’ praten slachtoffers over hun ervaringen met geweld in de jeugdzorg

Om hoeveel kinderen gaat het?

In de periode tussen 1945 en 2019 zijn duizenden kinderen uit huis geplaatst. Deze kinderen kwamen in de jeugdzorg terecht. Een deel van deze kinderen heeft daar geweld meegemaakt. Hieronder lees je hoeveel kinderen bij jeugdzorg terecht kwamen, en hoeveel daar te maken kregen met geweld.

In de periode tussen 1945 en 2019 zijn ongeveer 200.000 kinderen uit huis geplaatst. Een deel hiervan kwam bij de residentiële jeugdzorg terecht, een ander deel bij pleeggezinnen. Residentiële jeugdzorg is een vorm van jeugdzorg waarbij kinderen of jongeren (tijdelijk) dag en nacht buiten hun eigen omgeving verblijven. Onder de residentiële jeugdzorg vallen gesloten (justitiële) jeugdinrichtingen (jji’s), de residentiële LVB-sector, doven- en blindeninternaten, kinder- en jeugdpsychiatrie, en opvangcentra voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s).

Meisjespaviljoens van de Rekkense Inrichtingen, Gelders-End

In de jaren 40, 50 en 60 was het aantal uithuisplaatsingen min of meer stabiel. Van de uit huis geplaatste kinderen kwam bijna tweederde in een residentiële instelling terecht, één derde in een pleeggezin. In de loop van de jaren 60 werd kritischer naar de jeugdzorg gekeken en nam het aantal plaatsingen af. In de jaren 70 kwam de GGZ breder beschikbaar en nam het aantal plaatsingen bij de kinder- en jeugdpsychiatrie toe. Aan het eind van de jaren 80 laten de cijfers zien dat een kind zonder erge gedragsproblemen eerder bij een pleeggezin werd geplaatst. Langzaam nam namelijk ook het aantal plaatsingen bij gesloten inrichtingen en de jji’s toe voor de kinderen met erge gedragsproblemen.

Precieze aantallen zijn niet te geven. Commissie de Winter heeft in het onderzoek op een aantal manieren informatie verzameld. Dit ging over hoeveel kinderen te maken kregen met geweld in de jeugdzorg tussen 1945 en 2019.  Die informatie kwam van personen (via open interviews, focusgroepen en gestandaardiseerde vragenlijsten), uit archieven en uit media en vakliteratuur. 

Meldpunt

Daarnaast is er een meldpunt opgezet. Bij dit meldpunt konden mensen hun ervaringen bij jeugdzorg delen. De meeste mensen die belden, waren als kind bij jeugdzorg geplaatst. Maar er belden soms ook naasten, of ouders. Van alle melders zaten 699 als kind bij jeugdzorg tussen 1945 en 2019. Een deel van hen heeft hier geweld meegemaakt. 

De meeste meldingen van geweld gingen over de residentiële jeugdzorg, de pleegzorg, de jji’s en de kinder- en jeugdpsychiatrie. Enkele tientallen melders verbleven in een blindeninternaat. Er waren maar weinig meldingen van mensen met ervaringen in doveninternaten en opvanglocaties voor amv’s. 

Het grootste deel van de meldingen gaat over geweld in de jaren 60 en 70. Meestal zijn het geen incidenten, maar was het geweld ernstig en langdurig. Meer dan de helft heeft het geweld als kind niet gemeld. In de meeste gevallen stopte het geweld pas als het kind wegging of werd weggehaald. Een groot deel van de melders geeft aan dat zij in het volwassen leven nog last hebben van wat er toen is gebeurd. De slachtoffers hoopten dat zij konden helpen de jeugdzorg op een goede manier te veranderen. Dit was hun belangrijkste reden om een melding te doen.

Slachtoffers maakten het meest melding van psychisch geweld. Fysiek en seksueel geweld worden ook genoemd. In module 3 worden de percentages per vorm van geweld besproken. 

Bevolkingsonderzoek

Ook heeft Commissie de Winter via een onderzoeksbureau bevolkingsonderzoek gedaan. Hiervoor zijn vragenlijsten verstuurd naar een groot aantal Nederlanders. Deelnemers werden gevraagd of zij als kind in de jeugdzorg hadden gezeten. Een aantal deelnemers antwoordden daarop met ‘ja’ (1,1%). Aan hen werd gevraagd of zij daar psychisch of fysiek geweld hadden meegemaakt. Seksueel geweld werd hierbij niet uitgevraagd. 763 deelnemers hebben de vragenlijst ingevuld. 

Bijna een kwart van de ondervraagden (23%) geeft aan helemaal geen fysiek of psychisch geweld te hebben meegemaakt. 77% heeft dus minimaal ooit met psychisch of fysiek geweld te maken gehad. Psychisch geweld door een ander kind werd het meest genoemd (60% ooit), gevolgd door fysiek geweld door een ander kind (49% ooit). Psychisch geweld door een medewerker werd door 43% (ooit) genoemd, gevolgd door fysiek geweld door een medewerker (33% ooit). Tussen de 7% en 16% gaf aan dat zij ‘vaak tot heel vaak’ slachtoffer zijn geworden van fysiek en/of psychisch geweld. 

Ging het ook goed?

Bij zowel het meldpunt als het bevolkingsonderzoek kwam naar voren dat een deel nooit te maken heeft gehad met geweld in de jeugdzorg. Sommige ondervraagden van het bevolkingsonderzoek schreven juist over positieve ervaringen. 

‘Tehuizen waren niet makkelijk. Maar ik ben er goed uitgekomen’.

‘Opgevangen door fantastische pleegouders die me […] hebben gevormd tot de mens die ik nu ben. Wat ‘gewoon’ gedaan werd door deze mensen na een moeilijke tijd, zonder enige hulp of aanwijzingen is eenvoudigweg geweldig!’

Ook sommige melders bij het meldpunt van de commissie wilden een duidelijk tegengeluid laten horen. Zo geeft een melder aan dat zij het goed heeft gehad in het kindertehuis, en veel eerder uit huis geplaatst had moeten worden. Iemand anders zegt over haar pleeggezin:

‘Mijn zus moest vanwege d’r gedrag naar een gesloten instelling, ik moest naar een pleeggezin. Ik kwam terecht in een gezin met vijf eigen kinderen. Althans, dat dacht ik. Een paar dagen later kwam ik erachter dat drie van de vijf ‘eigen’ waren, de overige twee waren ook pleegkind. Maar dat had ik in het begin niet door, omdat mijn pleegouders iedereen hetzelfde behandelden. Het was gewoon één grote gezellige bende met z’n allen! Mijn pleegouders hebben geprobeerd om mijn zus ook te krijgen. Maar dat vond de gezinsvoogd helaas geen goed idee…’

De kinderen kwamen na de uithuisplaatsing bij verschillende vormen van jeugdzorg terecht. Dit was bijvoorbeeld een internaat, een gesloten (justitiële) jeugdinrichting of een pleeggezin. Een kind werd uit huis geplaatst als het daar niet veilig kon opgroeien. Of geen goede verzorging kreeg. De redenen voor een uithuisplaatsing waren verschillend:

  • Er was geweld in het gezin (fysiek, psychisch, seksueel, partnergeweld).
  • Er was sprake van tienermoederschap.
  • Er was armoede.
  • De ouders konden niet goed opvoeden.
  • Er was sprake van verslaving of  psychiatrische problemen bij de ouders.

Vaak waren er langdurige problemen op meerdere vlakken in deze gezinnen.

Nora is in 1973 geboren in dezelfde straat waar ze nu woont. Het gezin waaruit ze komt, noemt ze een ‘rampfamilie’. Het bestond uit vader, moeder, vier broers en Nora en haar tweelingzus. Haar oudste broer was een jaar of twaalf ouder, haar jongste broer elf maanden ouder dan Nora.

‘Mijn vader werkte bij een groot bedrijf hier. Als hij thuiskwam deed hij niks als in een stoel zitten en drinken. Door de drank werd hij agressief, hij sloeg vaak. Mijn moeder stond er in feite alleen voor, maar kon de kinderen niet aan. Ze ontvluchtte het huis om te gaan kienen in het bingohuis’. 

Nora’s ouders lieten hun kinderen vaak aan hun lot over. Ze moesten zelf ergens eten vandaan halen en door het ontbreken van toezicht had de op-één-na-oudste broer de gelegenheid om Nora seksueel te misbruiken. 

‘Niemand had daar weet van. Op de ZMOK-school waar ik zat, kreeg ik seksuele voorlichting en toen viel het kwartje. Ik begon te praten. Ze nodigden mijn moeder uit voor een gesprek en die zei dat ze wel iets vermoed had. Mijn vader reageerde met “je moet niet alles geloven wat ze zegt”. Hij wilde me dwingen om tegen de juf op school te zeggen dat ik gelogen had. Dat weigerde ik en toen sloeg hij me.’ 

Dat was niet ongebruikelijk. Als enige in het gezin werd ze door haar vader regelmatig vernederd, geslagen of opgesloten. 

‘Toen ik een jaar of 7 was, werd ik voor het eerst een half uur of drie kwartier lang in de kelder opgesloten. Ik sloeg de deur er zowat uit.’

Deze kinderen hadden dus al vaak heftige dingen meegemaakt vóórdat ze uit huis geplaatst werden. Voor hun veiligheid werden ze bij het gezin weggehaald en bij jeugdzorg geplaatst. Maar op de plek waar zij vervolgens terecht kwamen, was het in veel gevallen ook niet veilig.

Ook de manier waarop de kinderen bij hun gezin werden weggehaald, was in veel gevallen schadelijk voor de kinderen. Zij werden vaak plotseling weggehaald uit hun gezin, zonder dat hen iets verteld was. Ineens woonden ze in een instelling of pleeggezin, waar ze moesten blijven zonder echt te weten ‘waarom’. 

‘De mensen van de kinderbescherming hebben ons zonder vooraankondiging meteen meegenomen, omdat mijn vader onze paspoorten had. We mochten drie persoonlijke dingen meenemen. Mijn oudste zus nam een jaar eerder per ongeluk mijn fotoalbum mee, daar had ik geluk mee. Mijn vader kwam net thuis toen wij wegreden en heeft alleen afscheid kunnen nemen toen wij al in de auto zaten. Hij heeft vervolgens heel veel moeite gedaan om ons terug te krijgen. Hij stuurde brieven naar allerlei personen en instanties, zelfs naar de Israëlische ambassade, omdat hij dacht half-Joods te zijn. Ik denk dat hij niet verwachtte dat we echt uit huis geplaatst zouden worden.’

Veel kinderen waren hier lang boos en verdrietig over. Achteraf vonden veel slachtoffers het nog het ergste dat hen niet was verteld waarom ze uit huis werden geplaatst. 

De slachtoffers uit het onderzoek van commissie De Winter geven aan dat zij vaak zowel thuis als bij jeugdzorg geweld hebben ervaren. Maar ook de uithuisplaatsing zelf werd als geweld ervaren:

  • Ze kwamen uit een omgeving die niet veilig was en waar vaak sprake was van geweld.
  • De uithuisplaatsing en het niet meer zien van broers, zussen en ouders hebben de slachtoffers ervaren als geweld.
  • In de pleeggezinnen en instellingen hebben velen opnieuw met geweld te maken gekregen. 
Scroll naar boven